NRC, 16-11-1989
Laat allochtonen zelf hun ‘achterstand’ bepalen
Door David Pinto
Het gaat niet goed met de anderstaligen, ook niet wat betreft hun deelname aan de volwasseneneducatie. Overal signaleert men een hoog percentage van afhakers drop-outs’):
1 op de 2 onder de allochtonen tegen 1 op de 4 onder autochtonen. Naast dit hoge percentage uitval is er ook sprake van een geringe deelname door anderstaligen. Slechts 876 van de 2.884 (3,8 procent) van de extra plaatsen binnen de vijf bestaande scholingscursussen zijn in 1988 bezet door anderstaligen. En dat terwijl het kabinet vorig jaar 215 miljoen gulden extra ervoor heeft uitgetrokken. Het nodige geld is dus beschikbaar. De goede wil om er iets aan te doen is er. Eveneens de noodzaak, immers het aandeel van de allochtonen in de werkloosheid bedraagt 14,7 procent en in de ongeschoolde werkloosheid zelfs 23,5 procent. Waarom gaat het dan toch niet goed met de allochtonen in het volwassenenonderwijs?
Voor anderstaligen is het vaak onmogelijk om het nut in te zien van educatie die gericht is op ‘algemene ontwikkeling’, of die opleidt tot een vak waarop geen arbeidsplaats voor hen volgt. Stellen we, op zoek naar een oplossing voor dat probleem, wel de juiste vragen als we die oplossing zoeken in het opheffen van hun zogeheten ‘sociaal-economische achterstand’?
En is scholing het antwoord op die achterstand van allochtonen? Kan men zich niet beter afvragen of de sociaal-economische achterstand van anderstaligen wel het belangrijkste probleem is? En zo ja: voor wie is dit dan het belangrijkste probleem, voor de betrokkenen zelf of voor degenen die hen willen helpen? Om duidelijk te maken dat tussen die twee opvattingen een hemelsbreed verschil kan liggen neem ik de lezer in gedachten even mee naar Marokko.
In Marokko
Stel dat ik, een geboren en getogen Marokkaan, in Marokko belast zou zijn met de bevordering van de inpassing van Nederlandse migranten aldaar.
Ik zou mij, uitgaande van mijn eigen waarden en normen, ongerust maken over het feit dat mijn Nederlandse migranten en hun kinderen nog altijd geen groepsidentiteit hebben ontwikkeld, en dat ze nog steeds prefereren op hun eentje in een flat te wonen in plaats van met z’n allen gezellig rondom een binnenplaats.
Ik zou verontrust zijn over het feit dat die Nederlanders zich blijkbaar geen zorgen maken over de, in mijn ogen, overdreven vrijheid van hun vrouwen en dochters in de omgang met mannen en jongens. Ik zou verontrust zijn over het feit dat die zogenaamde medelanders, ondanks alle inspanning die Marokko zich ondertussen had getroost, toch nog steeds zo’n koele, emotieloze, rationele en afstandelijke leefwijze hebben. Ze zijn gevoelsarm. Ze praten zacht en zonder gebaren, ze gebruiken hun handen en voeten niet. Niks geen emotie. Zelfs wanneer ze een belediging moeten incasseren, worden ze niet agressief.
De Nederlandse mannen huilen zelfs niet bij de begrafenis van hun moeder.
Als mijn inpassingsbeleid aldaar gedicteerd zou worden door dergelijke zorgen, is het maar de vraag of ik daarmee mijn Nederlandse migranten werkelijk een dienst zou bewijzen. Zou het niet beter zijn hun anders-zijn te accepteren?
Terug naar Nederland. De sociaal-economische positie en met name een eventuele achterstand op dat gebied verdienen zeker de aandacht. De vraag is alleen of de rangorde in prioriteiten van de
welwillende autochtoon werkelijk overeenkomt met die van de hulpbehoevende allochtoon, en gelukkig is niet iedere allochtoon hulpbehoevend.
Achterstand
Werken aan scholing, en daarbinnen aan volwassenen-educatie, rekening houdende met de prioriteitten van de anderstaligen zelf, stelt concrete, en daardoor wellicht hogere eisen aan de betrokken Nederlanders dan het werken aan opheffing van de ongrijpbare en moeilijk definieerbare sociaal-economische achterstand. Er is namelijk geen objectieve meetlat om vast te stellen of, en hoeveel, iemand zich in een sociaal-economisch achterstandspositie bevindt, en ten opzichte van wie die achterstand gemeten zou moeten worden. Voor het meten en waarderen van armoede, het uiterste gevolg van sociaal-economische achterstand, kent de wetenschap verschillende methoden.
Zo zijn daar bijvoorbeeld de norm van de Leiden Poverty Line (LPL), de Subjective Poverty Line (SPL), in gebruik bij de Katholieke Universiteit Brabant, en de methode van prof. H. Deleek van de Universiteit van Antwerpen. Deze methoden gaan er alle drie van uit dat armoede geen absoluut, objectief begrip is en dat armoede zich onder andere concentreert in gezinnen met een groot kindertal.
Nu hebben allochtonen over het algemeen grotere gezinnen dan Nederlanders. Maar juist in Nederland telt deze factor van kindertal veel minder mee bij het definiëren van armoede, omdat er hier een kinderbijslag bestaat.
Reclame en marketing delen de Nederlandse bevolking dan ook in in vijf sociale klassen: welgestelden, hogere middenklasse, lagere middenklasse, minder welgestelden en minst welgestelden. Als sociaal-economische achterstand een dermate moeilijk definieerbaar begrip is, is het geen wonder, dat er zoveel woorden, zo veel papier en inkt gedurende zo veel jaren aan het wegwerken van sociaal-economische achterstand van anderstaligen is gespendeerd zonder dat er nu uitzicht bestaat op het gewenste resultaat. Bovendien is sociaal-economische achterstand een meer op luxe gerichte, typisch westerse norm.
Discriminatie
De vraag is dus of allochtonen hier in Nederland die opheffing van hun sociaal-economische achterstand wel net zo belangrijk vinden als Nederlanders. Het zou mij niet verbazen wanneer de volgende doelstellingen op het prioriteitenlijstje van anderstaligen bovenaan staan: zelfstandigheid,
zelfredzaamheid, respect en eerbied voor de manier waarop men zijn eigen leven inricht en als vierde: afdoende bescherming tegen de Nederlandse LSD, dat wil zeggen tegen Latente en Subtiele
Discriminatie. Met deze LSD, die men aantreft in hogere sociale kringen en bij officiële instanties
en die voor veel allochtonen een onberekenbare factor vormt, wordt in het onlangs verschenen
rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) nauwelijks rekening gehouden.
Wil men zowel de deelname van anderstaligen aan alle soorten volwasseneneducatie vergroten, als de resultaten van het onderwijs verbeteren, dan dient men uit te gaan van de vier genoemde doelstellingen. Dat zal natuurlijk gevolgen hebben voor de inhoud, de middelen en de lesmethodes, wat op zijn beurt weer weer financiële en personele consequenties zal hebben. In sommige gevalllen zal een ingrijpende verandering noodzakelijk zijn, in andere gevallen is alleen bijstelling nodig. Zelfredzaamheid maakt bijvoorbeeld al vaak deel uit van de onderwijsprogramma’s. Alleen de invulling zal er anders uitzien, wanneer men uitgaat van de invalshoek van de anderstaligen.
Als gevolg van deze geheel nieuwe aanpak voor de inhoud en onderwijsmethodes, zou bij een gedegen analyse kunnen blijken dat het vak Interculturele Communicatie (ICC) onontbeerlijk is voor de hier bepleite onderwijsdoelstelling. Het inzichtelijk maken hoe iemands culturele achtergrond zijn of haar denken, voelen, handelen, waarnemen en communiceren beïnvloedt, zal meer begrip kweken, zowel voor de eigen als voor andermans leef- en denkwijze. Hoeveel ellende en narigheid kan allochtonen bespaard blijven Wanneer beide groepen inzicht krijgen in hun eigen en vervolgens in elkaars normen voor het omgaan met en hanteren van ruzie, conflict, autoriteit, eer en eerlijkheid.
In het verlengde hiervan zal het duidelijk zijn dat kennisoverdracht, kennisverwerving, motiveren en stimuleren cultuurgebonden zijn. Dat wil zeggen dat kennisverwerving door individuen met een andere culturele achtergrond ook een andere didactische aanpak en les methode vereist om een optimaal resultaat en een optimale motivatie te bereiken. Met andere woorden, de Nederlandse les- en onderwijsmethodiek is evenmin universeel als welke andere dan ook.
Nieuwe weg
Scholing aan anderstaligen waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten van die anderstaligen zelf is echter niet alleen moeilijk te verwezenlijken omdat het concrete eisen stelt aan de betrokken Nederlanders, maar ook omdat er een geheel nieuwe weg ingeslagen dient te worden.
Ik besef dat het heel moeilijk is om een eenmaal ingeslagen weg te verlaten, zelfs al zijn de struikelblokken die men op die weg tegenkomt nog zo groot. Mensen zijn over het algemeen nog moeilijker van die eenmaal ingeslagen weg af te brengen als ze ervan overtuigd zijn dat ze die weg met de beste bedoelingen voor anderen bewandelen.
Ik kan er niets aan doen, maar dit doet me elke keer weer denken aan dat overheersende aspect
van het Nederlandse koloniale beleid in de 20ste eeuw: paternalisme.
De auteur is Marokkaan en directeur van Inter-Cultureel Instituut (ICI) in Groningen.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!